Niet ingelogd - Inloggen
< vorige

BRU-AGSB-Z-R13(kap21)

Algemene gegevens

Opmerkingen analytische datum: Callewaert(1), 47, nr. 42: 'Mars 1218'. // De datering werd overgenomen uit Callewaert (uitgaande van de veronderstelling dat in de bron gedateerd werd volgens de paasstijl, werd het jaartal aangepast).

Type: Tussenkomst door ridder Henricus van Moorslede betreffende een ruil van grond te Zonnebeke en Gits door de abdij van Zonnebeke en de heer van Ardooie

Beschrijving: Henricus, ridder van Moorslede, laat weten dat hij op bevel van Johanna, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, in haar plaats betrokken was bij de legitieme ruil van gronden tussen Frumaldus, abt van Zonnebeke, met instemming van het convent, en heer Otto, ridder van Ardooie, en Hennekinus, zijn stiefzoon en diens erfgenamen. De abt ruilde zijn stuk grond te Roeselare - tevoren gehouden door Arnulphus Rufus - tegen een stuk grond, gelegen te Zonnebeke. De tiende die Otto op die grond bezat, droeg hij ook over aan de abt, met uitzondering van de tiende op 2 bunders, die vóór de ruil al toebehoorde aan de abt. Vervolgens gaf de abt Otto grond te Hooglede, gehouden door de zonen van Lambertus de Wyghnis, waarvan hij jaarlijks 36 schellingen ontving. In ruil hiervoor gaf Otto de abdij van Zonnebeke een 'wastina' [= onvruchtbare grond] te Zonnebeke, en een bosje, en bovendien nog 3 schellingen jaarlijks, te betalen door de zonen van Gillebertus Galleidae van 2 bunders grond. De abt gaf betere grond dan hij verkreeg. Deze ruil werd gedaan door Otto en zijn echtgenote Ogiva, door zijn stiefzoon Hennekinus, door diens tantes Berthilde en Machtilde, en door de zonen van die tantes, respectievelijk Henricus, en Michael en Walterus.

Opmerking: Callewaert(1), 47, nr. 42 vermeldt een kopie in Cartularium S, kap. 21, en een analyse en beschrijving in de Inventaire Diplomatique, p. 105: "met een roode zeghele, half ghebroken, onder wt hanghende."

Tekst

BRU-AGSB-Z-R13(kap21)

[Overgenomen uit Callewaert(1), pp. 47-48, nr. 42]

[p. 47] Universis ad quos literae istae pervenerint Henricus miles de Moorslede salutem. Noverit universitas vestra quod ex mandato dominae meae, Johannae Flandriae et Hannoniae comitissae, loco ipsius interfui commutationi super quibusdam terris legitime factae inter dompnum Frumaldum abbatem de Sinnebecka de assensu conventus sui ex una parte et dominum Ottonem militem de Hardoye et Hennekinum privignum ejus haeredesque privigni ex altera; abbasque dedit Ottoni terram jacentem in Roesselar quam Arnulphus Rufus quondam tenuerat; et accepit ab ipso Ottone terram jacentem in villa Sinnebecka in occidentali parte ecclesiae secus rivulum decurrentem inter domum Willielmi sutoris et domum Henrici de Sciervelde versus aquilonem et extenditur eadem terra usque ad alveum rivuli praedicti. Ipse etiam Otto decimam quam habebat in praedicta terra contulit abbati, excepto de duobus bonariis quae duorum bonariorum decima ante commutationem istam fuit abbatis. Praeterea abbas dedit dicto Ottoni terram quam habebat apud Hovelede, quam tenebant de ipso abbate filii Lamberti de Wyghnis, et solvebant ei de ea quolibet anno triginta et sex solidos. Ipse autem Otto abbati memorato et per parem ecclesiae de Sinnebecke dedit, in villa de Sinnebecke, totam wastinam suam jacentem ab ecclesia Sinnebeckensi versus mansuram Willielmi Judaei: dedit etiam busculum qui est super rivulum inter domum Willielmi sutoris et domum Henrici de Sciervelde militis. Dedit insuper sex solidos, quos ad festum S. Bavonis annuatim solverunt filii Gilleberti

[p. 48]

Galleidae de duobus bonariis terrae, et comitaturam dictorum bonariorum cum decima eorundem scilicet duarum garbarum, melioremque terram abbas dedit quam accepit. Facta est autem commutatio ista Ottone et Ogiva uxore ejus, Hennekino privigno ejusdem Ottonis, Berthilde et Machtilde privigni materteris, materterarumque filiis videlicet Henrico Berthildis filio, Machtildis filiis Michaele et Waltero fide interposita assensum praebentibus. Ut autem hoc ratum et stabile permaneat, scriptum hoc sigilli mei appensione roboravi fecique hominum dominae meae comitissae, qui huix commutationi mecum interfuerunt, nomina subscribi.

Sigillum domini Ottonis de Hardoye militis; sigillum Johannis de Merchem et aliorum. Testes Johannes et Philippus canonici de Sinnebeke et Henricus presbyter de Hardoye.

Anno Domini 1217, mense martio.